Laat publieke meerwaarden sturend zijn in de planvorming rondom spoorknooppunten. Dat adviseert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) na het analyseren van drie van deze knooppunten. PBL-onderzoeker Like Bijlsma legt uit hoe de waarden kunnen worden gekoppeld – met de methode ‘Planobjectivering’ – en waarom de aandacht juist ook naar de middelgrote en kleine stations moet.
Spoorbouwmeester Marianne Loof was vorig jaar stellig. Het spoor en duurzame mobiliteit vormen meer dan ooit de kern van ruimtelijke oplossingen. Maar daar moet het als het aan Loof ligt zeker niet bij blijven. “Ik hoop dat er over drie jaar (aan het einde van haar termijn, red.) een sterke gemeenschappelijke werkwijze is ontstaan voor gebiedsontwikkelingen rondom stationsgebieden. Ruimtelijke kwaliteit moet geen streven worden, maar als een wezenlijke waarde in de ontwikkeling van al die nieuwe OV-knopen meegenomen worden.”
Brede welvaart
Onderzoekers van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bevestigen in het rapport Kansen rondom spoorknooppunten, dat eerder deze week verscheen, het belang van de wensen van Loof. Zij stellen dat de plannen rondom de ontwikkelingen van spoorknooppunten vaak worden ingegeven door de wens om bij te dragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid van stad en regio. In de Nieuwe Omgevingsvisie (NOVI) is het realiseren van een evenwichtige woon-werk balans een van de aandachtspunten voor de verstedelijkingsopgave. Maar lukt dat ook?
De studie verkent de bijdrage van deze gebiedsontwikkelingen aan een duurzame stedelijke ontwikkeling op de lange termijn. De PBL-onderzoekers kijken daarbij vanuit het publieke perspectief “en niet vanuit de belangen van de stakeholders in een gebiedsontwikkeling”.
Het PBL ziet dat in deze gebiedsontwikkelingen rondom het spoor de focus sterk ligt op het realiseren van woningbouw, het ontwikkelen van duurzame mobiliteit en de relatie tussen deze twee thema’s. Dat is logisch en terecht, concluderen de onderzoekers, maar die blik is eigenlijk veel te smal. Door deze beperkte focus gaan andere publieke meerwaarden verloren, zoals groen, gezondheid, biodiversiteit en sociaal-culturele ontwikkeling. Overheden en andere gebiedsontwikkelaars zouden het perspectief op de opgave moeten verbreden. Aan hen de taal de bredere publieke waarden voor de leefomgeving in de plannen te borgen.
De belangrijkste aanbeveling van het PBL: laat naast mobiliteit en woningbouw ook andere publieke meerwaarden sturend zijn in de planvorming van deze knooppunten. “Wat we merkten, is dat deze ontwikkelingen rond spoorknooppunten zich focusten op woningbouw in relatie met duurzame mobiliteitsontwikkeling”, zo vertelt PBL-onderzoeker Like Bijlsma. “Maar aspecten die niet direct met de financiële investeringen in het knooppunt te maken hadden – zoals groen, gezondheid en de potentie van de locatie in relatie tot andere delen van de stad – verdwijnen in de discussie. Ze raken zo onderbelicht gedurende de ontwikkeling. Alle aspecten die in de discussie rond brede welvaart worden genoemd, zou je moeten aflopen in de ontwikkeling van zo’n locatie. En dan stel je de vraag: wat voor type investeringen zou je op basis daarvan verwachten?”
Nieuwe methodiek
En dat antwoord ontbreekt volgens Bijlsma nu nog in de discussie en daarmee in de ontwikkeling. En dat is zonde, zegt de onderzoeker. “Er zijn heel veel kansen en mogelijkheden om die gebieden beter te maken, maar in de praktijk is het moeilijk om die andere waarden in de processen op tafel te houden. Ik denk dat alle partijen het ermee eens zijn dat het belangrijk is om juist op dit soort plekken belangrijke waarden te creëren.”
Het probleem is dus niet dat actoren in de gebiedsontwikkeling niet willen praten over zaken als biodiversiteit, de aanwezigheid van passende voorzieningen of het kunnen opvangen van veranderingen op de langere termijn. Maar het lukt nu nog niet voldoende in de praktijk om die waarden ook daadwerkelijk op tafel te krijgen en te houden.
De onderzoekers hebben daarom de methodiek Planobjectivering ontwikkeld. Die is ontwikkeld om specifiek die ‘zachte’ stedelijke waarden te herkennen en een plek te geven in de maatschappelijke-kosten-batenanalyse (MKBA). De gebiedsontwikkelaars die actief zijn in de ontwikkeling van deze spoorknooppunten zijn niet de enige professionals die tegen dit probleem aanlopen. Ook bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld grote infrastructurele projecten lopen ontwikkelaars tegen dit probleem aan. Bij het realiseren van integrale ontwikkelingen lopen zij wat betreft de ‘zachte’ onderwerpen als natuur, duurzaamheid, landschap en recreatie tegen de grenzen van de huidige systematiek aan.
Gewone stations
In het onderzoek is de ontwikkeling van drie knooppunten (Utrecht CS, Rotterdam Feijenoord XL en Steenwijk) geanalyseerd. Op basis van die verkenningen en gesprekken met betrokkenen binnen deze ontwikkelingen hebben de PBL-onderzoekers de methodiek uitgewerkt. De oproep om die methodiek in deze gebieden in te zetten, is volgens Bijlsma actueler dan ooit. “Bijvoorbeeld vanuit de NOVEX-opgaven. Daarom roep ik alle betrokkenen op: denk actief mee hoe we deze waarden structureel mee kunnen nemen. Of je nou een gemeente, ontwikkelaar, ProRail of de NS bent: het is echt van belang om het meenemen van die waarden te blijven bespreken.”
Bijlsma hoopt dat deze werkwijze ook vooral wordt toegepast bij het ontwikkelen van de spoorknooppunten in middelgrote en kleinere gemeenten. “Vanuit het programma Mooi Nederland is er bijvoorbeeld veel aandacht voor de grote, complexe spoorknooppunten. Het is natuurlijk belangrijk dat daar aandacht naar uit gaat. Maar er zijn in Nederland heel veel spoorknooppunten in kleinere steden, groeikernen en steden rond de grote stad. Daar kan de aandacht voor andere publieke waarden zeker iets betekenen voor de woon-werkmilieus en ontwikkeling van deze plekken. Juist deze stations, de meer gewone plekken, mogen meer aandacht krijgen.”