Beleidsmakers en wetenschappers houden bij het ontwikkelen van gebieden steeds meer rekening met de nachtelijke uren. Dat is ook hard nodig, zegt onderzoeker Jess Reia. De nacht is veel complexer en invloedrijker binnen gebiedsontwikkeling dan gedacht.
De connectie tussen het nachtleven en gebiedsontwikkeling lijkt op het eerste gezicht niet heel sterk. De nacht vormt maar voor een klein deel van de bevolking een actief deel van de dag. Ook zijn de mensen die een bepaald gebied voornamelijk in de nacht gebruiken vaak afkomstig uit specifieke bevolkingsgroepen. Jess Reia, wetenschapper aan de Amerikaanse universiteit van Virginia, trekt deze stellingen echter ernstig in twijfel. De nacht heeft veel meer betekenis, zeker in een land als Nederland. Niet voor niets was Amsterdam de eerste stad ter wereld die in het vorige decennium het fenomeen nachtburgemeester een officiële, institutionele plek gaf in de gemeentelijke besluitvorming.
Jess Reia doet al jarenlang onderzoek naar de plek van de nacht in gebiedsontwikkeling en bestuurlijke besluitvorming. Ze laat in een artikel op het Amerikaanse platform Governingzien waarom het zo belangrijk is dat gebiedsontwikkelaars (en andere professionals die zich met de inrichting van de stad bezighouden) de nacht serieus nemen. Want ja, er wordt vaak genoeg gesproken over (on)veiligheid, geluidsoverlast en (horeca)voorzieningen. Maar volgens de onderzoeker is de nacht “veel complexer dan dat”. De nacht heeft een geheel eigen ecosysteem met eigen actoren, gebruikers en gebruiken. En als die gebruikers niet gehoord worden, kan dat leiden tot uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen.
Serieuze plek
Het feit dat die groepen alleen in de nacht werken, heeft ook invloed op alle andere voorzieningen in de stad. Wat als het openbaar vervoer niet meer op deze tijden rijdt, als winkels geen vergunning meer krijgen om rond deze tijden open te zijn en (snel)wegen alleen op deze tijden afgesloten zijn? Het zijn vragen die Reia in het artikel stelt. Er zijn volgens haar geen universele antwoorden op deze vragen, maar het is als beleidsmaker wel noodzakelijk om na te denken over deze vragen én antwoorden. Op die manier houden we de stad ook in de nacht voor iedereen toegankelijk. Niet alleen fysiek, maar ook financieel. Reia laat zien dat een veelzijdiger en beter ontwikkeld nachtleven namelijk ook gentrificatie op gang kan brengen, een proces dat bijvoorbeeld in de Amerikaanse stad Miami de afgelopen jaren al heeft plaatsgevonden.
Reia is overigens niet de enige die het belang inziet van de relatie tussen het leven in de nacht en gebiedsontwikkeling. Zij constateert zelf ook dat onderzoekers en beleidsmakers de afgelopen jaren veel meer aandacht zijn gaan besteden aan de nacht én de ‘gebruikers’ van de nacht. Vooral het nachtleven zelf is veel meer in de bestuurlijke spotlight komen te staan. In navolging van Nederlandse steden hebben steden wereldwijd de nachtburgemeester geïntroduceerd en het gesprek over de nacht ook een serieuze plek binnen de besluitvorming gegeven.
De toegenomen aandacht voor de nacht juicht de onderzoeker alleen maar toe. Zorgen maakt zij zich wel om de positie van big data. Steden als New York, Buenos Aires en Rio de Janeiro hebben gezichtsherkenningstechniek al ingezet om de nacht veiliger te maken, maar Reia waarschuwt dat de nacht juist niet veiliger wordt van meer beveiliging. Aandacht van bestuurders en slimme inzet van big data is de weg die moet worden bewandeld. Nieuwe technologieën kunnen bijvoorbeeld helpen om in kaart te brengen welke openbaar vervoer-verbindingen cruciaal zijn in de nacht of de voortekenen van gentrificatie voorspellen.